Omstreeks 1600 genoot de plaatselijke elite van de ‘Leidse Kanteling’. Hieraan wijdde Zaccharias Heyns in 1602 de volgende ode:

‘Dat syn van die platte, ronde dinghen;Die ons de “schorftenhoofden” noemt;Se syn met botter, suijker en caneel bebloemt;Noyt beter cost en hebt ghy gheten!

Wilde een gezel slagen tot Meester in het bakkersgilde, moest het bereiden van de ‘kanteling’ in de bakproef tot in perfectie beheerst worden.Om de koek nóg lekkerder te maken is het recept in de loop der jaren getransformeerd in de ons bekende kletskop. Deze naam verwijst naar een bijnaam/scheldnaam voor Leidenaren voortkomend uit ‘zere hoofdjes’ als gevolg van een huidziekte vaak voorkomend bij kleine kinderen.In de 18e eeuw kopieerden Belgische en Franse patissiers het recept als basis voor de beroemde tuilles.

(Bron: Nederlands bakkerijmuseum Hattem)